Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6346

Datum uitspraak2007-10-24
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702300/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 4 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) medegedeeld dat op 20 april 2006 met toepassing van bestuursdwang de op het Stationsplein te Amersfoort buiten de daarvoor bestemde klemmen gestalde fiets van appellant is verwijderd en opgeslagen.


Uitspraak

200702300/1. Datum uitspraak: 24 oktober 2007. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. SBR 06/2950 van de rechtbank Utrecht van 15 februari 2007 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. 1.    Procesverloop Bij besluit van 4 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) medegedeeld dat op 20 april 2006 met toepassing van bestuursdwang de op het Stationsplein te Amersfoort buiten de daarvoor bestemde klemmen gestalde fiets van appellant is verwijderd en opgeslagen. Bij besluit van 10 juli 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 februari 2007, verzonden op 20 februari 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 24 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend. Bij brieven van 22 en 30 augustus 2007 heeft appellant nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door Th.W.P. Zeegers, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.L. Plas en G.P.M. Horsten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.    Ingevolge artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.    Artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: 1. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking. 2. De beschikking vermeldt welk voorschrift is of wordt overtreden. 3. De bekendmaking geschiedt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en aan de aanvrager. 4. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen. 5. Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet. 6. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt het alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.    Ingevolge artikel 5.1.11, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort 2006-II (hierna: de APV) kan het college op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.    Bij besluit van 5 december 2005 heeft het college het gebied zoals weergegeven op de als bijlage bij het besluit behorende tekening (het NS-station en directe omgeving) aangewezen als gebied waar het op grond van artikel 5.1.11, eerste lid, van de APV verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan. 2.2.    Appellant heeft zijn fiets op het Stationsplein tegen de zijkant van een fietsenstalling gestald. Bij een controle op 20 april 2006 is de fiets verwijderd en opgeslagen. De volgende dag heeft appellant de fiets opgehaald. Op 4 mei 2006 is de door het college genomen beslissing om bestuursdwang toe te passen op schrift gesteld. 2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat bij het toepassen van bestuursdwang onzorgvuldig is gehandeld. Daartoe voert hij aan dat het college heeft beslist in strijd met artikel 5:24, vierde, vijfde en zesde lid, van de Awb, omdat in de op schrift gestelde beslissing de te nemen maatregelen niet zijn omschreven, geen termijn is gesteld waarbinnen appellant door het nemen van die maatregelen de tenuitvoerlegging had kunnen voorkomen en niet is aangegeven op grond van welke feiten en omstandigheden werd aangenomen dat sprake was van een spoedeisende situatie. Appellant ontkent dat in dit geval van een spoedeisende situatie sprake was en betoogt voorts dat de primaire beslissing te laat, namelijk twee weken na het verwijderen en opslaan van de fiets, genomen is. Voorts brengt hij naar voren dat van een gelijke situatie als in de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2005 in zaak no. 200406067/1 geen sprake is, nu geen bouwwerkzaamheden plaatsvonden op het Stationsplein en van het bijplaatsen van andere fietsen niet is gebleken. Tot slot voert appellant aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in de regel van de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang gebruik moet worden gemaakt, nu van deze bevoegdheid in veel gevallen pas na het geven van een waarschuwing door het college gebruik wordt gemaakt. 2.4.    Vaststaat dat appellant zijn fiets op een door het college aangewezen plaats als bedoeld in artikel 5.1.11 van de APV buiten de daarvoor bestemde ruimten en plaatsen had gestald. Het college was daarom bevoegd ter zake handhavend op te treden.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.    In dit geval is niet gebleken van omstandigheden waaronder van handhavend optreden had moeten worden afgezien. Het college heeft ter zitting onbetwist gesteld dat in de omgeving van het Stationsplein te Amersfoort, zij het op iets grotere afstand van het station, voldoende stallingsplaatsen voor fietsen aanwezig zijn, waarvan door appellant gebruik gemaakt had kunnen worden. Tevens is ter zitting door het college onweersproken gesteld dat weliswaar regelmatig wordt volstaan met het ophangen van waarschuwingslabels aan fietsen maar dat daarnaast, afhankelijk van de aangetroffen situatie, met enige regelmaat handhavend wordt opgetreden tegen het onbeheerd laten staan van fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat ter beoordeling staat of in dit geval optreden zo spoedeisend was dat toepassing mocht worden gegeven aan artikel 5:24, zesde lid, van de Awb. Zij is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de vereiste spoed zich er tegen verzette de beslissing tot bestuursdwang tevoren op schrift te stellen en appellant een termijn te gunnen om zelf zijn fiets te verwijderen. De Afdeling kan zich vinden in hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen, namelijk dat dagelijks door fietsers en voetgangers intensief gebruik wordt gemaakt van het stationsgebied en dat het plaatsen van fietsen buiten de daartoe aangewezen plaatsen de vrije doorgang kan belemmeren, hetgeen tot overlast en gevaarlijke situaties kan leiden en het onjuist plaatsen van andere fietsen kan uitlokken. Het feit dat in de door appellant naar voren gebrachte uitspraak van de Afdeling is meegewogen dat er bouwwerkzaamheden plaatsvonden, neemt niet weg dat zich in dit geval evenzeer een spoedeisende situatie als bedoeld in artikel 5:24, zesde lid, voordoet.    Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking heeft gezorgd. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de beheerster van het afhaalpunt voor verwijderde fietsen, de Stichting de Werkplaats, niet bevoegd is tot het opstellen van beslissingen als de onderhavige en dat zij de gegevens van overtreders periodiek doorgeeft aan het college. De Afdeling is van oordeel dat een tijdsverloop van twee weken tussen verwijdering en opschriftstelling en bekendmaking van de beslissing nog als een redelijke termijn valt aan te merken.    Voor zover appellant heeft betoogd dat gebreken kleven aan de primaire beslissing van het college, omdat de te nemen maatregelen niet zijn omschreven en niet is aangegeven op grond van welke feiten en omstandigheden werd aangenomen dat sprake was van een spoedeisende situatie, wordt overwogen dat deze bij de beslissing op bezwaar genoegzaam zijn hersteld. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom     w.g. Klein Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007. 176-440.